ITALIË 2004

Deel 3: De terugreis
Zondag 18 april, naar Bagnara
Na het ontbijt gingen Ton en Toos met Tiga eerst naar de Etna lavastroom van 1991 wandelen.
Ze zeiden dat het een interessante wandeling geweest was.
Ze waren een van de eersten die de weg bewandelden die ochtend. Toen ze na een uur boven gekomen waren bij de lavastroom zagen zij dat het nog steeds zwart en kaal was. Ze gingen verder totdat de weg ophield. Het hield op bij de kruising met het 360 KV net die erover heen ging.
Ze zagen ook dat de stroom net voor het dorp Zafferana ophield, de mensen hadden daar geluk gehad.
Ze maakten foto's van de lavastroom en van de gebieden die met bordjes gemarkeerd waren waarop doodshoofden te zien waren.
Ze verzamelden ook enkele lavastenen voor hun kleinkinderen die ze eerder een ansichtkaart gestuurd hadden met gloeiende lavastromen van de Etna. Op de terugweg kwamen meerdere wandelaars naar boven gelopen.
Na een klein uurtje waren ze weer terug bij mij.
Tijdens de lunch zagen we een man die in een busje op het parkeerterrein reed een koplamp van een andere auto kapotrijden toen hij achteruit reed.
De eigenaresse van die auto kwam net terug en zag het gebeuren.
Ze was heel boos en ze smeet haar tas op de grond terwijl ze naar de kapotte koplamp van haar auto wees.
Ze was bijna een kwartier aan het klagen en schelden voordat ze het met de man op een akkoord kon gooien.
Ton en Toos hadden reeds opgemerkt dat in Zuid Italië 50% van de auto's die er rondreden flinke deuken en krassen hadden. Daar behoor ik nu ook bij, al kun je het alleen van boven zien!
Wij vertrokken niet lang daarna via de kustweg, dus niet de tolweg, naar het noorden.
Het was de route die Montgomery in de tweede wereldoorlog had afgelegd.
Ton begreep ook wel waarom Montgomery niet zo snel naar het noorden kon optrekken.
De weg ging langs veel badplaatsen en toeristische attracties.
De route naar de pont bij Villa stond goed aangegeven in Messina zodat we die al snel vonden, tenminste, dat dachten we. Het bleek de veerboot van de concurrent te zijn. Zij verwezen ons naar de andere boot. Het was de kleine boot die we een paar dagen geleden ook zagen.
Op de boot gingen Ton en Toos naar het bovendek en daar troffen ze twee Nederlanders aan. Ze hadden achter ons gereden, zeiden ze. Ze vertelden dat ze in een Hymer reden, al drie maanden onderweg waren en slechts twee dagen op een camping. Ze kwamen net uit Tunesië terug en hadden de storm ook meegemaakt. Die hadden ze overleefd door op een beschutte plek te gaan staan welke door de politie aanbevolen was.
Ze vertelden ook dat anderen nog verder in Tunesië waren geweest, tegen de Sahara aan. Maar vanwege het slechte weer, de weg werd een en al modder, moesten ze een week langer in die oase verblijven.
Bij het verlaten van de boot ontdekte Ton dat de temperatuur van de motor opliep. Hij stopte bij een benzinepomp om te kijken of de motorkoeling oververhit was. Bij het openen van de motorkap begreep hij dat ik een speciale koelinstallatie had met twee koelventilatoren. Een gesloten systeem met speciale koelvloeistof. Want hij zocht eerst naar de vuldop voor het bijvullen van koelwater en vond die niet.
Hij merkte wel op dat de eerste ventilator het niet deed.
Hij besloot om naar het eerste het beste dorp aan zee af te dalen om een staplaats te zoeken, want de snelweg steeg nog steeds en hij was bang dat ik te heet zou worden.
Bij het eerste dorp was de weg te smal en werden campers geweerd. Maar bij het tweede dorp, Bagnara, konden we aan het zuidelijke einde van de boulevard staan. Daar stonden behalve drie Italiaanse campers ook een paar vuilcontainers met ernaast wat resten van afval die eigenlijk in de containers hoorden.
Ton en Toos keken onderweg al uit naar een garage maar zagen er geen een.
Na het eten gingen zij te voet bewust naar een garage zoeken in het dorp. Aan de eerste de beste Italiaan vroegen zij waar een garage te vinden was.
Aan het eind van de straat die parallel liep aan de boulevard had Ton te horen gekregen. Dus togen ze in die richting.
Ze kwamen in die straat alleen maar zondagsmensen tegen die steeds maar heen en weer liepen in hun zondagse pak. Bij de wegafzetting aan het eind van de straat keerden ze subiet om en liepen dan weer terug. Ze hadden stemmig zwart als kostuumeenheidskleur gekozen.
Maar aan het einde van de straat vonden Ton en Toos geen garage, het was wel een soort werkplaats. Maar aangezien het zondag was konden ze niet zien of het een autowerkplaats was.
Ze liepen nog een eind door het dorp en vroegen ten einde raad aan een automobilist of die wist waar een garage was. In de derde straat in het begin van het dorp zei de man. Ton en Toos togen naar die richting en toen ze het niet konden vinden ging hij hen nog de richting aanwijzen die zij moesten opgaan.
Ton en Toos vonden alleen een werkplaats die hooguit door één persoon kon worden gerund.
Ton zei tegen Toos dat hij geen vertrouwen had in de garage en dat hij morgen eerst naar de Guarda Civil zou gaan om het adres van de VW dealer in
de buurt te vragen.
Niet lang daarna zagen wij de Italiaanse campers vertrekken, kennelijk kwamen die uit de omgeving en hadden zij die plaats als dagrecreatieplek uitgezocht.
Wij stonden die nacht als enige op die plek.

Maandag 19 april, naar Eboli
De volgende morgen zagen Ton en Toos dat de plek waar de vuilniscontainers stonden, opgeruimd werd door een schoonmaakploeg van de gemeentereinigingsdienst, want de meeste Italianen in het dorp kunnen hun vuilniszakken niet goed in de container mikken zodat een deel er naast valt.
Na het ontbijt gingen Ton en Toos naar de Guarda Civil, een paar honderd meter het dorp in. Ze belden aan en het hek ging open. Ton vertelde gedeeltelijk in het Engels, Duits en Italiaans dat ze het adres van de VW dealer zochten omdat ze panne hadden.
Dat begrepen ze direct omdat Ton met het serviceboekje van de VWbus zat te zwaaien.
Zij kregen het adres van de VW dealer van Reggio en ook hun telefoonnummer.
Ton en Toos bedankten de politiemensen en gingen de deur uit. Maar kwamen niet verder dan het hek.
Die was nog op slot.
Na nog een vraag om het hek voor hen open te doen stonden ze weer buiten.
Toen zij weer bij mij terug waren gingen we toen via de kustweg naar de snelweg en daarna naar Reggio, zo'n 40 km van Bagnara.
Daar raakten we de weg even kwijt, maar omdat Via Catherina een hoofdweg is hadden we die al gauw gevonden.
Maar eerst zagen we de Mercedes garage in dezelfde straat en vroegen aan hen waar de VW garage was. Een blok of twee terug zeiden ze. Maar omdat het eenrichtingsverkeersstraten waren duurde het vier blokken voordat we er waren.
Bij de receptie werd de vraag herhaald waar we precies moesten zijn.
Achterom zei de dame van de receptie.
Daar zag Ton meteen dat we niet naar binnen konden vanwege de poorthoogte. Dus parkeerde hij mij op straat en gingen zij vragen of ik geholpen kon worden.
Na nog mijn serviceboekje opgehaald te hebben kwamen zij even later met de chef werkplaats en nog twee monteurs onder mijn motorkap kijken wat ik mankeerde. Na een uur concludeerden zij dat mijn eerste ventilator niet functioneerde omdat ook het relais het niet deed.
Maar van beide onderdelen hadden zij geen exemplaren in voorraad.
Het duurde minstens drie vier dagen voor zij die binnen hadden. Dat vonden Ton en Toos te lang duren. Ze vroegen of wij zo zonder meer naar huis konden rijden. Dat gaat wel want als de temperatuur van de koelvloeistof boven 95 graden stijgt wordt de tweede koelventilator in werking gesteld en blijft de koelvloeistof toch onder het kookpunt.
Wat is de schade van dit onderzoek, vroeg Ton aan de de chef van de werkplaats. O helemaal niets zij deze. Ton bedankte hem heel hartelijk en vond hem toch een heel vriendelijke man.
Dus togen wij via de snelweg weer noordwaarts en de reis verliep heel vlot. Op de heenweg zagen wij dat op dit traject veel files waren op de zuid-noord zijde van de snelweg.
Het weer was in het begin redelijk mooi maar gaandeweg werd het steeds slechter.
Bij Contursi Terme dachten wij een camperstaplaats te kunnen vinden.
We hadden de hele omgeving afgezocht maar geen staplaats gevonden. We hadden onder een viaduct wel een rioolput langs de weg gevonden waar we het afvalwater konden lozen.
Dus togen wij weer verder via de snelweg tot Eboli.
Daar zochten wij een woonwijk op en het bleek een vrij nieuwe wijk te zijn want de bestrating was nog niet af. Bij een flatgebouw parkeerden wij en na hun avondmaaltijd ging Ton met Tiga de buurt verkennen.
Verder die nacht hoorden wij het harde getik van regendruppels op mijn dak.
Maar het was verder heel rustig in die wijk.

Dinsdag 20 april, naar Cassino
In de ochtend was het nog steeds slecht weer. Het was zelfs zo koud dat Ton en Toos besloten om de standkachel een tijd aan te zetten.
Eerst deed Ton de motor aan omdat de huishoudaccu niet meer in optima forma was. Dat was aangenamer dan om in de kou te zitten.
Maar toen ze daarna een eindje gingen wandelen was het een beetje beter weer.
Eboli bleek een redelijk welvarende kleine stad te zijn met mooie winkels en etalages.
Nadat Ton en Toos nog bij een supermarkt boodschappen gedaan hadden vertrokken we weer terug naar het noorden.
Omdat ze nu ervaring hadden met de slechte wegen aan de kust bij Napoli gingen Ton en Toos nu via de autotolwegen om de stad heen richting Rome.
De tocht verliep vlot en het werd gaandeweg steeds beter weer.
Bij Cassino gingen wij eraf en Ton vroeg bij het informatiekantoor wat er te doen was bij en rondom Cassino.
Behalve de beroemde basiliek op Montecassino was er zeker nog veel meer te bezichtigen als je de tijd hebt.
Ton en Toos gingen naar een camperstaplaats zoeken en gingen vanaf het centrum naar het oosten. Eerst dachten ze een plek gevonden te hebben achter een hotel maar die was bedoeld voor hotelgasten. We gingen nog verder naar het oosten en zagen een P van parkeerplaats. Het was
een grote paarkeerplaats tegenover een groot gebouw.
Er waren nog een paar plaatsen over en Ton en Toos besloten daar te gaan staan om te voet de omgeving te verkennen.
Ze stonden eerst op het dichts bij de uitgang/ingang gelegen plaats. Die was nog vrij omdat die aan een modderige plas grensde.
Het parkeerterrein bleek recht tegenover de penitentiaire inrichting van Cassino te liggen, de gevangenis dus.
Ton maakte een grapje dat we dan zeker veilig zouden staan.
Hij wist nog niet welke nachten hij nog door zou maken!
Ton dacht dat zij met Tiga vanuit de oostzijde het eerste torentje op de Montecassino konden bereiken. Maar die weg liep dood tegen de klippen van de steile oostwand.
Dus zochten ze een andere weg en die bleek vanuit het westen te gaan.
Na een uur waren ze bij die eerste toren.
Maar die bleek gesloten te zijn voor bezoekers vanwege restauratie werkzaamheden.
De terugweg ging wat vlotter, in drie kwartier waren ze in de stad. Maar onderweg liepen ze langs een huis met een grote omheinde tuin waar twee herdershonden in volle vaart tegen de helling opliepen en bovenaan alleen door het hek gestopt werden. Ton had nog nooit zulke mooie en grote herdershonden gezien. Ze, het waren een reu en een teef, lieten hun grote tanden zien en gingen heel nijdig naar Tiga grommen. Die moest er niets van hebben en ging dicht tegen Ton aan staan. Maar die kalmeerde hem en zei dat zij er toch niet uit het hek konden breken.
Even later kwamen ze bij de driesprong waar ook de waterkraan was met bronwater en kon Tiga afkoelen.
Daarna besloten Ton en Toos om de westelijke weg naar de stad te bewandelen die ging langs de archeologishe opgravingen van de stad en later langs de Technische Faculteit
In de stad liepen ze door de hoofdstraat waar ze een paar ijsbolletjes op een hoorntje op een terrasje aten bij mooi weer.
Toen Ton, Toos en Tiga bij mij terug waren gingen zij mij verhuizen naar een dieper op het parkeerterrein gelegen plaats. Het grensde aan een terrein met een door een ketting afgesloten ingang. Aan weerszijden van de ketting was een laag muurtje. Ton en Toos besloten met mijn achterzijde naar de muur te parkeren.
Ton reed en Toos zou het stopteken geven wanneer hij te dicht met mijn achterzijde de muur zou naderen. Maar het hoefde niet meer, mijn onderkant kwam al tegen het muurtje aan. Toos had gedacht dat de kist wel eroverheen zou gaan.
Gelukkig was het slechts de kistondersteuning die de schok opving. Ton keek er naar en zag dat die niet meer verticaal stond.
Met een 500 grams hamer gaf hij er een paar klappen tegen en het euvel was weer verholpen.
Waarschijnlijk door dit lawaai aangetrokken of misschien omdat we nu dichter bij hun terrein kwamen, kregen wij bezoek van twee jonge bastaard herdershondjes. Even later kwam een moeder bastaard herdershond hen tot de orde roepen dat ze bij hun nest moesten blijven. Ze begon ook tegen Tiga te blaffen dat hij uit hun buurt moest blijven en begon kwaadaardig dicht bij hem in de buurt te komen grommen. Dat liet Ton niet toe dat een wilde hond aan Tiga wilde komen. Hij joeg haar weg door haar met boze woorden toe te spreken waarna zij met de staart tussen de benen door de struiken afdroop, de twee kleintjes achter haar aan lopend.
Tegen zessen in de avond was er waarschijnlijk wisseling van de wacht van de gevangenis want er kwamen nieuwe auto's op de parkeerplaats terwijl sommige mooi geuniformeerde bewakers in hun geparkeerde auto stapten en wegreden. Een van hen vroeg aan Ton of hij bleef overnachten. Ja zei Ton in gebrekkig Italiaans, ook de volgende nacht ,want we willen naar Montecassino wandelen en weer terug. Waarop de man Ton een goed verblijf toewenste.
Of het nu kwam omdat Toos zo lekker geurig gekookt had of door iets anders, wij weten het niet. Maar na het eten kwamen de twee herdershondjes weer opdagen en zij namen twee broertjes of zusjes mee. Zij bleven dicht bij ons spelen totdat hun bezorgde zogende moeder hen kwam terughalen. Zij verdwenen door een gat in de afrastering achter de ingang die door de ketting was afgesloten.
In de nacht bleef de moederhond om de tien seconden drie keer blaffen. Van een uur of tien tot de dageraad aanbrak.
Ton en Toos hadden die nacht vanzelfsprekend weinig geslapen. Tiga stopte zijn kop tussen zijn vier poten en bleef wel doorslapen.

Woensdag 21april, Montecassino
Na het ontbijt die ochtend, gingen Ton en Toos eerst nog boodschappen doen. Op de hoek niet ver van de parkeerplaats was een speciale bakker en aan de overzijde van de straat een groenteboer. Zij kochten speciale broodjes en konden het aanblik van een kistje aardbeien voor 3 Euro niet weerstaan.
Toen vingen zij met z'n drieën de tocht naar de beroemde abdij aan.
De abdij lag op de top van de berg die bijna 600 m hoog was. Cassino zelf ligt op 60 m boven zeeniveau.
De weg erheen was 6 km lang en had 6 haarspeldbochten.
Montecassino heeft een heel lange historie achter de rug sinds het is gesticht door Sint Benedict in 527. Verschillende keren is het te gronde gegaan door aardbevingen of vernielingen. Maar steeds is het herbouwd. Het laatst na de vernieling tijdens de tweede WO.
Ze gingen via de middelste toegangsweg vanaf de stad naar de weg naar boven.
Na ruim een half uur waren ze uit het onderste beboste gedeelte bij de eerste toren en gingen ze het kale gedeelte op. Tiga vond het maar niks om in de brandende zon naar boven te moeten sjokken. Hij hijgde als een stoomlocomotief en hier en daar vond hij toch poeltjes water wat hij dan opdronk.
Toos vond het ook maar niks dat Tiga de zaak ophield want zij was bang dat de abdijklooster in de middag dicht zou zijn.
Onderweg zagen zij nog een klooster van de nonnen en mensen die naar een soort groente in het struikgewas aan het zoeken waren.
Na twee uur sjokken hadden ze de top bereikt maar de weg ging nog om de berg heen en langs de Poolse begraafplaats waar 4000 Poolse soldaten begraven liggen. Boven bij de abdij waren er betaalde parkeerplaatsen voor bussen en auto's en een waterkraan voor de dorstigen.
Dat liet Tiga zich geen twee keer zeggen, want ook al was de waterkraan op manshoogte, hij ging wel op zijn achterpoten staan en kon zo toch bij de kraan komen om te drinken.
Trouwens, hij mocht toch niet de abdij in. Dus ging Ton het eerst de poort binnen en na een kwartier kwam hij terug met de mededeling dat hij alles in vogelvlucht had gezien en van alle belangrijke dingen foto's had genomen.
Het was daarna Toos haar beurt om de abdij te bezichtigen in twintig minuten, want zij kwamen vijf voor twaalf boven en om half een hielden de monniken twee en een half uur rust.
Er kwam een grote bus om kwart over twaalf aan. Veertig scholieren gingen toch nog naar binnen om iets te kunnen zien.
Ton maakte foto's vanaf het hoogste punt buiten de abdij richting Cassino. Daarvoor moest hij de foto door de spijlen van het hoge hek nemen.Vanaf het eerste stuk dichtbij de abdij ging dat niet, daar was een grote St. Bernhard hond. Hij maakte wel een foto van de hond. Gelukkig was er verderop een plek waar foto's genomen konden worden van Cassino vanaf 600 meter hoogte.
Ze daalden af richting Cassino en kwamen eerst langs de weg die naar de Poolse begraafplaats ging, ten noorden van de abdij. In de verte zag je de witte kruisen aan de overkant van een dal netjes in rijen liggen.
De terugweg verliep vlotter dan de heenweg maar het was wel heter omdat het siesta tijd was. Tiga had het heel moeilijk in de hitte. Maar gelukkig vond hij hier en daar weggeworpen bordjes van plastic of alluminium waar nog regenwater in zat die hij dan opdronk.
Onderweg kwamen ze sportfietsers tegen die de berg op de fiets wilden bedwingen. Die hadden het ook moeilijk tegen de 10% helling.
Vlak voor de ingang van een bergweide stond een gevarendriehoekbord waarop gewezen werd voor overstekende koeien.
Ze kwamen ook een snelwandelaarster tegen die met een stopwatch in de hand een uur de bergop wilde snelwandelen, want een halfuutje later kwam ze weer de berg afzakken toen zij een sanitaire stop maakten.
Gelukkig was de rand van het beboste deel van de weg snel bereikt en was het wandelen in de schaduw aangenamer voor Tiga. Maar bij het terrein van de herdershonden was het weer even schrikken voor hem. Ton vond het toch prachtige beesten, al zou hij er nooit een nemen als huisdier.
Bij de driesprong aangekomen wilden ze Tiga z'n dorst laten lessen. Maar die moest toch eerst wachten op een man die vijfliter flessen stond te vullen met puur bronwater uit de berg van de abdij.
Zou hij ze in restaurants later gaan verkopen aan toeristen als zijnde heilig St Benedictijns water?
In ieder geval dronk Tiga dat ook.
In Cassino terug gekomen wilden ze met Tiga door een fraai aangelegde park wandelen. Maar dat was verboden voor honden, dus jammer ging dat feest niet door.
Dus gingen ze naar de stad waar ze door de tweede hoofdstraat liepen. Daar zagen zij een paar parkeerwachters op een fluitje blazen om een dubbelgeparkeerde auto weg te krijgen. De eigenaresse kwam meteen hollend een winkel uit en legde uit dat ze aan het uitladen was.
Toen gingen ze maar weer naar die IJstent waar ze Yoghurt ijsbolletjes op een hoorntje kochten. Ze zaten op het terras en hadden uitzicht op Montecassino waar ze net vandaan kwamen wandelen.
Bij hun terugkomst bij mij werden ze ook verwelkomd door de vier jonge honden.
Toos vond dat ze vier verschillende karakters hadden. De nieuwsgierige, de brutale, de brave en de afstandelijke.
Hun moeder lag waarschijnlijk nog uit te slapen van haar nachtelijk concert.
Maar na het eten werden ze toch door hun moeder teruggeroepen.
In de nacht begon ze weer met haar concert, nu deden andere honden in de buurt ook mee.
Het is gelukkig nog maar één nacht, dacht Ton.

Donderdag 22 april, naar Bolsena
De dag begon met mooi weer. Ton en Toos besloten om via de oostelijke snelweg om Rome heen te rijden en dan ergens ten noorden van Rome aan een meer een camping op te zoeken.
Het werd het meer van Bolsena waar Toos in het campingboekje van de ANWB een camping had zien staan. Het was Camping Blu International. Ze moesten ergens een afslag van de snelweg nemen om over een provinciale weg op de lokale wg naar Bolsena te komen.
Toos reed toen en Ton vergiste zich in de afslag en we moesten toen een afslag terug via de tolweg om weer op de geplande route te komen.
Maar het lukte uiteindelijk om over de heuvels in het grootste kratermeer van Italië te komen dat ook nog 142 m onder zeeniveau ligt: het meer van Bolsena.
Camping Blu International lag niet ver van het toeristenplaatsje Bolsena. Het was gemakkelijk te vinden omdat er een bord langs de weg ernaar verwees. Ton begreep dat tussen de twee Engelse woorden Blu Italiaans was.
Ton ging meteen bij het incheck kantoortje vertellen dat ze een nachtje wilden blijven en dat hij een campingcheque had. Het was OK zei de dame en wij kregen het nummer 87 als plaats om op te staan. Het was niet ver van het strand en ook niet ver van de sanitaire voorzieningen.
Het was stralend weer.
Toos vroeg meteen of Ton een waslijntje kon spannen. Dat kon hij zeker heel snel want hij had nog de lange lijn van 35 meter en er stonden genoeg bomen rond onze plaats.
Tiga lag liever onder de luifel met een bak water naast zich.
Wij stonden naast twee Oostenrijkse campers en aan de andere kant een Duitser met een mooie grote caravan. Even later kwam de eigenaar en zijn vrouw in een hele mooie zilvergrijze BMW terug van een rit.
Voordat hij een autodeken over zijn caross spreidde stofte hij die eerst af met een plumeau.
Je kon zien dat hij heel zuinig was op zijn auto.
Die middag was het een rustmiddag. Toos ging meteen weer haar bibliotheekboek over de Siciliaan die met een Française getrouwd was en later van haar gescheiden was, verder uit lezen. Ze zei dat hij nu wel wist waarom het allemaal fout gegaan was in hun huwelijk.
Ton had nu weer electrische stroom en was de hele middag bezig om alle foto's in zijn laptop te laden en te bekijken.
Hij maakte ook aantekeningen voor zijn reisverslag.
Tegen de avond, toen het koeler werd, ging Ton een verkenningstocht op de fiets maken naar het dorp Bolsena. Hij kwam terug met het verhaal dat hij door een woud van riet had gefietst, twee stroompjes had moeten oversteken en daarna langs de rand van het dorp vele camperplaatsen zag die even duur waren maar die minder faciliteiten had.
Hij had door het centrum gefietst en tegen een bergweg op wat maar ten dele lukte omdat het heel steil was. Hij had ook langs de mooie wandelweg naar de rand van het meer gefietst. Daar waren hele grote platanen.
De rit duurde op de fiets nog geen half uur. Hij schatte in dat het dorp op drie km afstand lag van de camping, dicht genoeg om in de avond ernaartoe te lopen.
Tijdens het koken zei Toos dat het gas weer op was. Geen nood, na vijf minuten was de reservetank weer geplaatst.
Nu wist Ton dat met 3 liter 17 dagen gekookt kon worden. Dus met een volle tank van 5 liter 28 dagen. Als je maar zorgt dat je in de buurt van een stad of verkooppunt van Campingaz bent dan hoef je niet bang te zijn dat je niet meer kunt koken.
Na de maaltijd gingen Ton, Toos en Tiga door het rietwoud langs het meer naar Bolsena wandelen. Ton had voor de zekerheid een kleine zaklamp meegenomen voor het geval ze 's avonds de weg moesten zoeken.
Het bleek dat de stroompjes geultjes waren in het zand waar het regenwater van de hellingen in het meer stroomden.
Het rietwoud was een foto waard, zo ook de platanen langs het meer.
In het dorp waren voldoende hotels met drie of vier sterren om de hoteltoeristen voldoende comfort te bezorgen.
Ze wandelden door het dorp en toen het donker werd gingen ze langs de provinciale weg terug.
Het was niet druk, maar er waren geen trottoirs of voetpaden langs de weg. Er was ook geen straatverlichting. Het was aardedonker. Ton bedacht dat zij het beste aan de linkerzijde van de weg konden lopen en af en toe met zijn zaklamp naar de grond kon schijnen zodat de aankomende autobestuurders hen konden opmerken.
Sommige automobilisten flikkerden met hun lichten om aan te geven dat zij hen gezien hadden.
Zonder problemen kwamen zij weer bij mij terug en gingen na een slaapmutsje genomen te hebben weer naar hun slaapplaatsen.

Vrijdag 23 april, naar Poggibonsi
De volgende ochtend zouden ze voordat ze zouden afreizen, een wandeling naar Bolsena maken om het nog een keer bij daglicht te zien.
Het was nog steeds prachtig weer en nu konden ze goed zien hoe mooi het meer was en de brede laan naar het centrum. De platanen die daar groeiden waren zeker wel 500 jaar oud. Sommige bomen waren wel 2 meter dik.
De Italianen proberen de camperaars toch uit te buiten in het hoogseizoen, want als je dicht bij het centrum wilde parkeren of overnachten moest je toch flink betalen. Meestal net iets onder de prijs van een camping.
Na nog een ansichtkaart gepost te hebben in een brievenbus op het dorpsplein gingen zij weer terug naar mij.
Net toen zij bij mij aangekomen waren hoorde Ton het geronk van een propellor vliegtuig die laag over het meer scheerde.
Het bleek een watervliegtuig te zijn die midden op het meer een landing maakte.
Ton probeerde met zijn digitale fototoestel een foto van het vliegtuig te maken maar dat was te snel en te ver weg om het scherp in beeld te krijgen.
Na gedoucht te hebben en ook de waslijn biinnenboord gehaald te hebben gingen we naar het incheck kantoortje.
Daar vertelde de camping bazin ons waar we water konden innemen en waar we het vuilwater konden lozen. Dat laatste was buiten de camping op een slecht bereikbare plaats.
Na wat heen en weer gereden te hebben over het half modderige terrein waren we het kwijt.
We reden over de provinciale weg richting Sienna en verder naar het noorden tot we de volgende staplaats vonden bij Poggibonsi.
Dat was niet voordat we eerst naar het informatiekantoor hadden gevraagd en daar naar de staplaats hadden geïnformeerd.
Ton kreeg een kaart mee met de route waar we naar toe moesten rijden in Poggibonsi-zuid bij een groot parkeerterrein.
Om een afstand van 1 km te overbruggen moesten we wel 8 km omrijden vanwege eenrichtingsverkeerswegen.
Maar we stonden daar op een ruime parkeerplaats bij de achteruitgang van een bekende Europese grootgruttersketen.
Toos en Ton gingen meteen kijken wat er daar te koop was.
Daar zag Ton weer een Hymer van een paar Nederlanders geparkeerd staan. Hij dacht eerst dat het dezelfde waren van Zuid Italie op de boot naar het vaste land. Maar het bleken anderen te zijn. Ton zei tegen hen dat hij net een staplaats gevonden had en vroeg of zij er ook wilden staan.
Na een poosje rondgekeken te hebben zeiden ze dat zij toch maar een plaatsje verder gingen rijden.
De parkeerplaats was tussen een woonwijk en een industrieterrein gelegen. Het werd voornamelijk gebruikt door vrachtautobestuurders die in het weekend thuis waren en hun vrachtauto op de parkeerplaats lieten staan en soms met hun eigen geparkeerde auto naar huis gingen. We hadden verschillende soorten vrachtauto's gezien. Kleine en grote en van verschillende ondernemingen. Bouwbedrijven, auto transporteurs, koelwagens en houttransportauto's.
In de avond gingen Ton, Toos en Tiga naar het centrum lopen. Het was niet ver ervandaan. Hooguit zes honderd meter. Voor het centrum was een klein riviertje waar ze overheen moesten via een druk bereden brug.
Ze zagen wel dat het een leuk stadje was en bijna zo leuk als de naam.
De binnenstad was autovrij omdat er veel nauwe straatjes waren.
Het verkeer werd via de ringweg omgeleid.
Laat in de avond kwam er nog een vrachtauto met twee campers erop dicht bij ons op het parkeerrterrein staan.

Zaterdag 24 april, naar Castelnuovo del Garda
De volgende ochtend was het nog mooi weer. De campers op de vrachtauto waren reeds weggegaan.
Ton en Toos gingen met Tiga het plaatsje nog een keer bezichtigen. Maar na een klein uurtje waren ze uitgekeken. Ton wilde eigenlijk nog een foto maken van een waslijn die in een smal straatje op de derde verdieping van een huis langs de muur hing. Hij vond dat het wasgoed zo netjes opgehangen was dat het een foto waard was. De lijn begon met 19 paar sokken, gevolgd door 11 hemden en onderbroeken. Het ging zo door tot kledingstukken zo groot als een overhemd.
Ton wilde dit tafereel vastleggen als teken dat er Italianen waren die het keurig netjes deden.
Maar de was was al droog en was al binnengehaald. Jammer voor Ton.
Na hun terugkomst vertrokken we in een grote boog kloksgewijs om Poggibonsi heen en gingen via de snelweg richting Florence. Daar bogen wij af naar links en gingen op die weg tot Pistoia.
Maar natuurlijk liep het niet zo gladjes. Wij gingen bij Florence eerder van de snelweg af en kwamen in de stad in de files terecht. Maar na het stuk weer teruggereden te hebben gingen wij uiteindelijk via de snelweg naar Pistoia.
Bij Pistoia volgden wij de S64 tot Bologna.
Het was een mooie route. En al ging de weg snel van 65 m naar 932 m hoogte, ik maakte er geen punt van ondanks mijn kapotte eerste koelventilator.
Ton en Toos gingen bij een uitzichtpunt vlak voor de top van de bergrug ook even pauzeren om te lunchen. Van die gelegenheid maakte ik gebruik om af te koelen.
Bij Bologna naderden wij de Povlakte en werd de weg heel vlak. Na het vliegveld verlieten wij de snelweg en gingen op de parallelweg verder naar Ferrara. Daar gingen wij te vroeg naar links en moesten zo een plaatselijke weg volgen ten zuiden van de Po. De bedoeling was eigenlijk om de R6 tot Mantova te volgen en verder te rijden naar het Gardameer. Maar het liep dus anders dan gepland was en wij gingen pas bij Sermide over de Po.
Toos volgde de aanwijzingen van Ton op en wij kwamen bij San Benedetto bij het Gardameer. Toen moest er nog een staplaats gezocht worden. Volgens het boekje was er bij Colombare een staplaats.
Maar daar bleek het hutje-mutje te zijn en dat wilden wij toch niet. Dus verder naar de volgende bij Sirmione, een soort Zandvoort van het Gardameer gelegen op de punt van een landtong.
Daar was het nog voller. Ton en Toos begrepen dat het langs het Gardameer een camperswoud zou blijven en zij besloten een andere plek te zoeken.
Het werd Castelnuovo del Garda, een dorp tussen het Gardameer en Verona in.
Zij besloten om op het dorpsplein, tegenover de volksuniversiteit en dicht bij de doorgaande route neer te strijken.
Omdat het al vrij laat was werd besloten om snel te koken en te eten en pas de volgende dag de omgeving te verkennen.
Omdat het een zaterdag was gingen veel jonge mensen in hun auto's naar de café's in het dorp.
Maar na een uur of twee in de nacht werd het rustiger, ook op de provinciale weg naast het plein.

Zondag 25 april, Verona
De volgende ochtend was het nog steeds mooi weer.
Een paar wielrenners en sportfietsers verzamelden zich voor een tour. De wielrenners in een groep van zeven renners zonder auto maar verder wel in vol ornaat. De sportfietsers verzamelden hun fietsen bij een witte bestelbus.
Even later waren de renners weg en de sportfietsen in de bestelbus daarna ook, de berijders in hun auto's er achteraan.
Ton en Toos besloten naar Verona te rijden en daar een staplaats te zoeken en de stad te bezichtigen.
Het was een kort ritje van twintig km toen wij een groot parkeerterrein opzochten net ten westen van de stad buiten de stadsmuur.
Het was parkeerplaats Galliano.
Daar stonden een heleboel witte bestelbussen die sportfietsen en andere fietsen uitlaadden.
Ton en Toos besloten naast de witte bestelbussen te gaan staan ongeveer in het midden van het heel grote parkeerterrein.
Aan de rand van het terrein mocht niet, want dat was gereserveerd voor autobussen op straffe van een wegsleepregeling.
Er stonden ook nog twee oude campers op het terrein. Eén aan de noordzijde en één in het midden. Naast ons.
Nadat ze het alarm aangezet hadden gingen ze met Tiga op weg naar het centrum van de stad.
Ton en Toos vonden Verona een heel mooie statige stad met een hele oude historie vanaf de Romeinse tijd.
Tiga vond het een versteende stad want er waren weinig plantsoenen waar hij zijn behoeften kon doen. Zelfs de goten midden in de beroemde winkelstraat waren van marmer.
Zij wandelden dwars door het centrum naar de Arena. Eerst liepen ze het bijna voorbij. Tot Ton aan een museum beambte vroeg waar het was. Ze zei dat het om de hoek was.
Het was druk bij de Arena.
Daar gingen ze niet naar binnen want de rij voor de kassa was veel te lang.
Plotseling werd er om ruimte gevraagd per megafoon en zelfs in het Engels. Daar zagen ze sportfietsers door de stad fietsen in een hele lange rij. Waarschijnlijk waren de sportfietsers uit Castellonuovo er ook bij.
Ton en Toos gingen met Tiga daarna naar het oude stadsdeel waar Romeo en Julia woonden. Daar in de buurt zagen ze ook een mis in de openlucht opgedragen worden.
Ze gingen ook naar de heuvel waar het Romeinse theater was. Van daar uit hadden ze een prachtig uitzicht op Verona en de voetgangersbrug over de rivier de Adige.
Na nog een keer door de stad te zijn gewandeld bezichtigden ze ook het balkon waar Julia naar haar Romeo keek.
Toos vergaapte zich aan een etalagepop van Gucci waar een aardig prijskaartje aan vast zat. Ton was het reeds gewend toen hij in Venetië vorig jaar in een bijna lege etalage van Armani een kostuum voor een gigantisch bedrag aan Euro's zag staan.
Het weer werd slechter en af en toe kwam een regenbui naar beneden. Maar toen zij weer bij mij terug waren was het gelukkig droog.
Ze zagen dat de supporters van de sportfietsers vele kratten bier hadden aangesproken en de lege flessen in de nabijheid van de bestelbussen hadden
rondgestrooid.
Ton en Toos besloten Tiga op de stadswal uit te laten. Van daar uit hadden ze een mooi uitzicht op het parkeerrterrein en het zwembad even ten noorden van de parkeerplaats. Ze zagen ook een woonwijk binnen de stadswal waar een camper geparkeerd stond. Misschien is het een camper van de bewoners had Toos gezegd.
Ze hadden ook gezien dat onder de stadswal ook ruimten om te schuilen bevonden.
Veel stadsbewoners lieten hun honden ook op de stadswal uit omdat die met gras bedekt was en in de stad juist weinig gras aanwezig was.
Sommige kunstenaars hadden op de stadswal hun sculpturen neergezet. Ook was er een oud kanon die de stad had helpen verdedigen.
Na een paar uur waren de sportfietsers uitgefietst en laadden hun fietsen weer in de bestelbussen.
De organisatoren van dat evenement zaten toen met een heleboel lege flessen en kratten.
De voorzitter gaf aan een vrouwelijk lid de opdracht om een begin te maken met de opruiming, maar na een half uur gaf deze er de brui aan.
Ton en Toos gingen naar de stad om in een restaurant een pizza te eten.
Tiga paste op mij.
Ton en Toos vertelden dat ze door het toeristische gedeelte van de stad hadden gewandeld en bij een drukbezocht restaurant een slaatje en een pizza hadden besteld. Natuurlijk met een fles wijn erbij. Het slaatje bleek een volle ruif te zijn en toen had Toos eigenlijk al voldoende gegeten. Om toch Ton gezelschap te blijven houden bij het eten at ze de helft van haar pizza ook op.
Ton had zijn uiterste best gedaan en zijn portie in zich naar mij meegenomen.
Tiga zou er geen moeite mee gehad hebben, maar helaas hij had zijn hondevoer 's ochtends gehad.
Vol gegeten kwamen zij bij mij terug.
Zij zagen dat het terrein rondom ons redelijk schoon opgeruimd was.
Maar zij zagen ook dat er een groepje mensen met een donker uiterlijk bij het muurtje aan de rand van de parkeerplaats ineengedoken zaten en angstig naar een groep opgeschoten jongens keken.
Zij gingen plotseling naar de ruimten onder de stadswal maar werden door de jongens er weer uitgejaagd. Waarna ze zich in kleine groepjes gingen verspreiden. Een van hen had een knuppel bij zich.
Ton en Toos vonden het een gevaarlijke situatie en besloten om met mij weer naar Castelnuovo te gaan waar het veiliger was.
Ze brachten mij tot leven en reden mij snel van het terrein af.
Zonder problemen kwamen wij bij de voor ons bekende plek aan en gingen ter ruste.

Maandag 26 april, naar Bolzano
De volgende ochtend was het nog steeds mooi weer.
Ton ging eerst Tiga uitlaten en ging verder het dorp in om te kijken hoe het er uitzag. Het was niet groot. maar het telde wel vijf café's in de straat achter het dorpsplein.
Verder waren bijna alle ambachten vertegenwoordigd. vanaf de slager, de bakker, de groenteboer, de huishoudelijke spullen zaak tot de plaatselijke aannemer.
Na het ontbijt gingen wij op weg naar het noorden.
Wij moesten nog wat water innemen en lozen.
Het eerste deden wij bij een benzinepomp waar wij diesel tankten en water van de lavaggio innamen en het laatste deden wij bij de boer op het land in een sloot.
Wij volgden de parallelweg die hier en daar de snelweg naar de Brennerpas kruiste.
Het was er niet druk en het was er zonnig.
Ton en Toos besloten om of in Bolzano te overnachten of in Brix. Het werd Bolzano.
Wij reden eerst via een omleiding door het zuidelijk deel van de stad, langs het vliegveld en daarna langs het industrieterrrein.
Toen kwamen we langs een bouwplaats waar nog auto's geparkeerd stonden. Daar stopten wij ook en gingen lunchen.
Ton en Toos besloten naar het centrum te gaan wandelen en naar het informatiecentrum te gaan zoeken.
Na wat gevraagd te hebben aan voorbijgangers en bij reisbureaus was het duidelijk dat ze de route die ze ingeslagen hadden als maar moesten volgen tot zij bij een brug zouden komen en dan was het centrum over die brug gelegen.
Bij de brug aangekomen was er een duidelijke plattegrond van de stad. Voor de zekerheid maakte Ton een foto van die plattegrond dan kon hij het op weg naar het centrum nog bekijken en zonodig uitvergroten op zijn camerascherm.
Het centrum was toch groter dan verwacht en het was zowel toeristisch als vol bedrijvigheid.
Na wat verder gevraagd te hebben naar het informatiecentrum begrepen zij dat het aan het Waltherplatz zou zijn gelegen. En na wat heen en weer gelopen te hebben rond het plein kwamen zij er uiteindelijk toch aan.
Daar kregen zij te horen dat campers op openbare parkeerterreinen bij het industrieterrein konden staan of buiten de stad op parkeerplaatsen. Maar niet op parkeerplaatsen in de stad bij de woonwijken.
Ik stond al bij de bouwplaats en die was nog niet volbezet met auto's.
Ton vroeg ook wat er in de omgeving te bezichtigen viel en welke mooie wandelingen je in de buurt kon maken. De baliemedewerkster gaf hem een paar folders over de stad en omgeving.
Op de vraag van Ton of ze detailkaarten van de omgeving hadden verwees ze hem naar de dichtsbijzijnde boekwinkel.
Ton kocht daar de meest gedetailleerde kaart van de omgeving, op een schaal van 1 op 25000, voldoende duidelijk om de volgende dag een bergwandeling te kunnen maken.
Op de terugweg van het centrum naar mij toe zagen zij dat er voldoende fietspaden en fietsroutes in de stad waren.
In de middag en avond deden Ton, Toos en Tiga niet veel. Ze keken alleen maar rond wat er in de omgeving gebeurde. Naar het oosten was er de bouwbedrijvigheid van de bouwbedrijven die een nieuwe flat aan het bouwen waren. Een flat van zes verdiepingen hoog was het. De bouwplaats was omheind met een hek. Bij de toegangspoort waren een paar gebouwtjes waarvan er één een doucheruimte bevatte. De metselaars gingen er besmeurd in en kwamen er monter en fris er weer uit.
Ook kwamen de vrachtauto's af en aan en sommigen moesten hun lading naar het dak laten ophijsen door de torenkraan die aanwezig was.
Aan de westkant van het terrein was de doorgaande route naar Brix. Langs de weg waren parkeerplaatsen voor auto's.
Met borden werd er aangegeven dat er op die avond een veegbeurt voor die weg zou plaats vinden.
Tegen zes uur 's avonds kwam er eerst een omroepauto die de mensen uit de buurt en de autobezitters attendeerde dat er geveegd zou worden en dat zij hun auto moesten verplaatsen. Na een kwartier begonnen takelwagens de nog aanwezige auto's weg te takelen onder toeziend oog van de politie.
Alleen een grote bestelbus met lange buizen er bovenop konden ze niet wegkrijgen want de takelwagen was er te klein voor.
Daarna kwam een man met een blower het stof van de trottoirs naar de wegkant blazen. Kort daarop werden de wegkanten door veegauto's met sproeiers schoongeveegd. Zo, dan kunnen we morgen fijn stofvrij op straat wandelen, dacht Ton.
Steeds meer auto's verlieten het terrein en toen het donker werd stonden we met nog maar enkele auto's op het terrein.
In de avond ging Ton Tiga uitlaten op het terrein en daarbij kwam hij bij het aangrenzende flatgebouwencomplex. Dat was geheel afgeschermd door een hek en achter de toegangspoort was de parkeerplaats voor bewoners.

Dinsdag 27 april, de bergen bij Bolzano
De volgende ochtend werden wij gewekt door een gebrom van een zware vrachtwagen die een zware vracht kwam lossen. Omdat die heel lang was en de ruimte op het bouwterrein niet al te ruim, duurde het even voordat het gebeurd was.
Ton, Toos en Tiga zouden een bergwandeling maken naar de top van de berg waar de kabelbaan voor de skipiste ook naar toe ging.
Volgens de kaart was het 1150 m hoog en omdat Bolzano 250 m hoog boven zeeniveau was moesten ze nog 900 m klimmen.
Gelukkig was er ook een autoweg naar de top van de berg en een voetpad op sommige plekken ernaast.
Ze begonnen aan de klim direct bij de wijk ten oosten achter de bouwplaats.
Daar vonden ze twee voetpaden, de een ging direct naar het oosten en regelrecht naar boven, de andere ging verder naar het noorden naar een plek boven het begin van de kabelbaan. Het steile pad ging tussen twee rotswanden door en de ander beneden langs de rotswand.
Het waren de roodbruine rotsen van de Dolomieten.
Ze kozen voor de minder steile maar langere weg naar boven.
Na vier uur klimmen waren ze boven op de berg.
Behalve het eindpunt van de kabelbaan was er een klein dorp op die berg aanwezig.
Het dorp bestond uit een kerk, een school, een paar hotels en een conferentieoord omringd door boerenbedrijven. Het bleek dat de top niet de hoogste top was maar het dichtst bij het dal gelegen was. Behalve bergweiden voor het vee waren er bossen waar mooie naaldbomen en sparren groeiden. Hier en daar waren er ook loofbomen
Het was druk op die top. Op de weide bij de school waren wel veertig oudere en jongere kinderen aanwezig. De jongeren renden en rolden heen en weer.
Ze hadden geen speelapparaten bij die school maar de kinderen amuseerden zich toch kostelijk. Ze speelden krijgertje, rolden om het hardst naar beneden of speelden bij de houten omheining.
Na een kwartiertje gingen de grotere kinderen onder leiding van een paar leraren naar het grote huis aan de bovenkant van het dorp.
Het bleek een soort conferentieoord in de bergen te zijn waar de schoolkinderen met hun klas op schoolreis verbleven.
Ton en Toos zaten op een bankje hun meegebrachte lunch te verorberen in de lentezon.
Tiga vond het al te warm en probeerde een schaduwrijk plekje te vinden. Op het laatst had hij een plekje gevonden onder de wandelroutekaart die Ton aan het bestuderen was.
De terugweg zou via een van de kortere maar steilere paden gaan. Ton moest afwegen of het pad niet te steil was voor de uitrusting die ze bij zich hadden.
Ton en Toos hadden slechts lage wandelschoenen aan en Tiga zijn normale hondelijn.
De heenweg liep soms horizontaal en soms volgde het de stijging van de autoweg die varieerde van 5 tot 15%.
De terugweg zou gemiddeld 50 % kunnen zijn met een spreiding van 10 tot 90 %.
Na een uur gepauzeerd te hebben begonnen ze aan de afdaling.
Het pad ging langs de hotels en huizen aan de rand van het dorp.
Bij het dorp hadden ze nog een goed uitzicht op de stad beneden hen maar daarna moest Ton zich oriënteren aan de hand van de wandelkaart en de bewegwijzeringen op het pad. Het liep door de aangelegde bossen waar hier en daar mensen aan het werk waren met tractoren. Die tractoren vervoerden de bomen uit het bos over speciale tractorwegen.
Het was in het bos gelukkig niet zo warm als in het open veld.
Wel waren de losse bladeren op het pad en op de stenen een gevaar om uit te glijden.
Tiga vond het allemaal niet snel genoeg gaan en trok heel hard aan de lijn om beneden te komen.
Ton vergeleek het maar als met de berg afdalen met een emmer van 25 kg aan zijn hand en toch zorgen dat je in evenwicht blijft. Vooral als je van Toos die van een tak een wandelstok gefabriceerd had onderweg een paar foto's wilde nemen.
Boven aan de route hadden ze geen wandelaars ontmoet maar toen ze al anderhalf uur aan het afdalen waren kwamen ze op de paden wel mensen tegen die aan de onderzijde van de berg aan het wandelen waren.
Na nog een half uur gewandeld te hebben waren ze weer terug bij mij.
In totaal had de tocht dus zeven uur geduurd.
In de avond waren Ton, Toos en Tiga te moe om nog verdere activiteiten te ondernemen. Ton hield zich bezig met het opschrijven van bepaalde voorvallen in zijn aantekeningenboek en Toos ging zich verdiepen in haar leesboek.
Tiga vond het ook welletjes en bleef langgerekt op zijn mat liggen uitrusten.
We zagen mensen die hun auto naast ons geparkeerd hadden die weer bemannen en ermee wegrijden.
Ook de metselaars die de laatste uren hard doorgewerkt hadden om de muur op de bovenste verdieping klaar te krijgen waren zover gekomen en na gedoucht te hebben stapten ze in hun bestelbusje en gingen naar huis.
Er kwam ook een Franse camper even verderop staan om een staplaats uit te zoeken.
Maar even later was hij toch verdwenen, de eigenaar vond de plek te rumoerig of niet fraai genoeg.

Woensdag 28 april, naar Kieferfelden
In de ochtend werd er nog proviand ingeslagen bij de plaatselijke buurtsupermarkt.
Daarna vertrokken we via de oude weg richting Brix.
Daar gingen wij op de tolweg en Ton kocht bij een parkeerplaatswinkel een vignet voor tien dagen voor de Oostenrijkse autobanen.
Zonder oponthoud reden ze voorbij de Brennerpas en tot dicht bij Innsbruck.
Daar werden alle automobilisten via een tolpoort geleid en konden we nog een keer tol betalen. Het hielp niet of je zei dat je al een vignet betaald had, het was extra zei de beambte, want iedereen gebruikte de Brennerpas tolweg. En voor wat hoort wat vinden ze in Oostenrijk.
Zo reden we bij mooi weer door Oostenrijk via de autobaan naar de Duitse grens bij Kufstein.
Ton zag langs de autobaan hier en daar toch mooie fietspaden.
Bij Kieferfelden, even verderop in Duitsland, zouden wij volgens het boekje een camperplaats vinden achter het gemeentehuis.
Wij reden eerst naar het toeristeninformatiebureau. Daar kreeg Ton te horen waar het gemeentehuis was.
Achter het gemeentehuis bleken enkele parkeerplaatsen te zijn maar de sanitare voorzieningen en water hadden ze daar niet.
Ton en Toos gingen te voet weer terug naar het toeristenbureau en vroegen daar om informatie over wandelen in de omgeving.
Naar een meertje wandelen en terug zou een uur of twee duren en een wandeling bij een waterrad zou twee en een half uur duren als ze de auto bij de parkeerplaats bij het rad parkeerden zei de dame van het bureau.
Zij besloten de middag naar het meertje te wandelen en daarna eromheen en dan terug en de volgende dag naar het grootste waterrad van Beieren en de wandeling eromheen maken en dan weer terug te gaan naar mij.
Na de lunch vertrokken zij en ik bleef in de schaduw van een boom achter om uit te rusten.
Wat Ton, Toos en Tiga meemaakten tijdens die wandeling kreeg ik later van hen te horen.
Zij wandelden eerst langs de heldere rivier die uit het berggebied kwam en zagen verschillende dammetjes om het water op te stuwen voor irrigatiedoeleinden.
Bij de brug in het dorp was er zelfs een plaats waar tankauto's het water zo uit de rivier konden opzuigen.
Er liepen enkele kinderen op het pad met balken te sjouwen om ergens een boomhut te maken.
Twee meisjes waren slimmer, die droegen de balk op hun schouder. De twee jongens hadden de twee dunnere balken onder de arm. Na een paar honderd meter moesten de jongens het toch afleggen tegen de meisjes.
Hier en daar zagen ze aan de andere kant van de rivier auto's rijden over een weg langs een woonwijk.
Aan de kant waar zij liepen was het een sparrebos, Kiefers dus.
Na een uurtje waren zij bij de trap naar de rand van het meer gekomen.
Het meer was een prachtige plaats waar zwemmers en wandelaars zich fijn konden verpozen. Ook de bierdrinkers konden in het restaurant van het prachtige uitzicht genieten.
Ton, Toos en Tiga wandelden in een half uurtje rond het meer. Daaruit concludeerde Ton dat het een diameter van ongeveer 700 m had.
Aan het eind van de wandeling kwamen ze weer bij de trap uit. Daar werd ook vermeld waarom het zo stonk. Het kwam omdat ze via een buis het water van onder het meer lieten afvloeien. Zodat de zwavelwaterstofgassen ook afgevoerd werden hetgeen een verbetering voor het zwemwater betekende.
Toen ze weer op het pad liepen zag Ton daar een heel grote blauwgroene slang op de grond liggen zonnen. Het dier was wel anderhalve meter lang.
Voordat hij een foto van het dier kon nemen was het al tussen het struikgewas verdwenen. Alleen een stukje van z'n staart was naderhand nog op de foto te zien.
Even verderop was een tweede slang ook aan het zonnen op het pad. Die was lang niet zo groot als de eerste.
Zonder verdere belevenissen kwamen ze weer bij mij terug.
Ton bestudeerde de detailkaart van de omgeving die ze gekregen hadden. Hij wilde wel weten of het ver was naar het grootste waterrad van Beieren.
Hij nam de fiets en ging naar die richting fietsen.
Na een half uur kwam hij met het volgende verhaal.
Hij was over de rivier gegaan bij het dorp en had de weg door de woonwijk genomen totdat hij over het spoor kon fietsen dat naar de Duitse grens liep. Daar net voor was aan het begin van een zijrivier het Waterrad te vinden. Hij wilde die zijrivier volgen maar liep bij een gebouw tegen een steile trap met wel honderdvijftig treden aan die naar boven leidde. Hij wilde die niet met zijn fiets op zijn schouder gaan lopen.
Voor hij bij het waterrad kwam zag hij een bord met de mededeling dat er over twee weken een wielercross gehouden zou worden met prominente internationale renners.
Maar hij keerde terug en ging de andere kant op richting Kufstein.
Daar kwam hij tot de Duitse grens en toen zocht hij naar de milieustraat want daar kon je je toiletcassette legen had de gemeenteambtenaar gezegd.
Maar de milieustraat was op vrijdagochtend, als wij wilden vertrekken, gesloten.
Toen besloot hij maar weer terug te gaan naar ons.
Ondertussen hadden wij buren gekregen van een Duitse camper. De inzittenden, drie in totaal, twee dames en een heer, vroegen aan Ton wat voor hond Tiga was.
Het was een Galgo Espanol en een intelligente hond had hij gezegd. Hij vertelde er niet bij dat het alleen om eten en drinken ging.

Donderdag 29 april, rondom Kieferfelden
De volgende ochtend was het nog steeds mooi weer.
Na het ontbijt zouden Ton, Toos en Tiga naar het waterrad lopen en daar een rondwandeling van twee uur maken.
Vol goede moed gingen zij op weg via de andere zijde van de rivier.
Zij kwamen een spoorbaan tegen waarbij de weg schuin de spoorrails kruiste. Met een waarschuwing voor fietsers dat je de spoorrails toch haaks moet oversteken was voor hen niet van toepassing. Ton had die een dag tevoren reeds automatisch toegepast anders had hij wel op de grond gelegen.
Na een uur na hun vertrek waren zij bij het waterrad aangekomen en bewonderden het. Het water liep over de top van het rad en dreef zo via de schoepen het wiel aan. Het was een 14 kw leverende electriciteitscentrale.
Toen zij de rondwandeling wilden maken konden zij het begin niet vinden. Ze liepen bijna tot de Duitse grens voordat zij beseften dat dat niet goed was.
Toen besloten zij een weg in te slaan die wel geasfalteerd was maar in de winter voor autos niet begaanbaar was vanwege gladheid en het niet strooien van die weg.
De steile weg kwam uit op een weide waar een boerderij was. Daar liepen ze langs en kwamen daarna voorbij een buitenhuis met paardenmanege. Verderop splitste de weg en ging over in twee paden.
Zij kozen het rechtse pad en kwamen langs een riviertje die zij bleven volgen. Zij kwamen bij een dam uit en staken die over. Op borden werd er gewaarschuwd dat het een Alpine gebied was en dat kinderen niet alleen in het gebied mochten verblijven.
Want even later kwamen zij in een kloof terecht met bemoste rotswanden.
Ton maakte foto's van de wanden en de mooie omgeving.
Toen kwamen zij bij de trap met 150 treden. Die daalden zij af en ook Tiga had geen moeite met de roostertreden.
Beneden aangekomen bleek daar het huisje te zijn waar Ton de vorige dag ook geweest was met de fiets. Het was ook een electriciteiscentrale maar veel ouder, uit 1914. Het was nog in gebruik na een restauratie in 1996.
Ze gingen aan een picnictafeltje in de zon hun lunch gebruiken en besloten verder te wandelen richting de Duitse grens langs de weg waar ook de spoorbaan liep.
Het spoortje bleek een industriespoorlijn te zijn want in het gebied was vroeger cement de hoofdtak van die industrie.
Aan het einde van de spoorlijn stonden open wagons waarin de mergel via trechters werden geladen.
Nog even verder zagen zij een paar shovels de rotsblokken over de rand van de afgrond naar beneden schuiven. Die vielen honderd meter op een kegelvormige hoop en sommige grote brokken stuiterden verder naar beneden.
Ze gingen via een trap naar een weg die verder snel omhoog ging langs een restaurant en daarna door een bos.
Wat later waren ze meer dan honderd meter geklommen en hadden door de bomen een fraai uitzicht op de shovels die aan het werk waren aan de overkant.
Na een uur waren zij bij het restaurant aan het meer en dronken een biertje en genoten van het mooie uitzicht over het meer.
De weg terug naar mij verliep ook zonder problemen. Zij zagen onderweg een neef van mij, James Cook van Westfalia gebouwd op een verlengd chassis van een Mercedes Sprinter.
Toen zij bij mij terug kwamen was onze buurman vertrokken maar aan de overkant was een ouwe rot in een oude Hymmer.
Hij kende de streek op z'n duimpje en hij wist ook waar je je toiletcassette kon lozen.
Nou dat wilde Ton heel graag van hem weten de volgende dag.

Vrijdag 30 april, naar Giengen-Hürden
De volgende ochtend deden Toos en Ton eerst boodschappen in het dorp en daarna maakten zij mij weer reisvaardig. Dat wil zeggen dat Ton mijn oliepeil controleerde en mijn ruiten schoonmaakte. Toos maakte zich verdienstelijk door alle kasten dicht te doen.
Dus ging Ton naar de oude Hymer toe en vroeg aan de eigenaar waar zij naar toe moesten om hun cassette te legen.
De man zei tegen Ton dat hij er ook naar toe ging en dat wij achter hem aan konden rijden. Na een paar minuten was hij zover en gingen wij achter hem aan naar de rand van het dorp.
Het viel Ton op dat de Hymer aan de bestuurderskant geen deur had om in te stappen.
Aan de rand van het dorp was de milieustraat en daarnaast was een biomassa recyclingbedrijf gevestigd. De Hymereigenaar vroeg aan de operator waar hij de cassette kon legen. Dat kon alleen tegen betaling van 5 Euro zei deze. Dat vond de eerste schandalig want dat stopt hij zeker in eigen zak.
Na wat heen en weer gepraat konden zij het toch voor niets doen als zij het maar bij de pomp gingen storten, dan werd het snel vermengd.
Na zijn cassette ook geleegd te hebben bedankte Ton zijn collega en gingen wij verder naar de volgende staplaats.
De route ging via de Duitse autobanen langs München en Augsburg en daarna naar het noorden richting Heilbronn.
Het was nog steeds mooi weer en Toos zei dat zij gelezen had dat er bij Giengen een staplaats voor campers was met water en loosmogelijkheid.
Dus gingen wij daar van de Autobahn af en vroegen in het dorp aan een bromfietswinkelier waar de Charlotte Höle waren.
Het was te ingewikkeld om het uit zijn hoofd te zeggen maar hij was toevallig met een klant buiten bezig te praten. Nadat hij uitgepraat was nam hij Ton mee naar binnen en bekeek een kaart van de omgeving. Toen tekende hij voor Ton een routekaart hoe hij bij het dorpje Hürden kon komen want daar waren de Charlotte Höle.
En inderdaad een km of tien rijden via omleidingen kwamen wij bij Hürden aan en toen wij het dorp weer uitgingen kwamen wij bij een groot parkeerterrein waar een splinternieuwe Hymer reeds stond dicht bij het servicepunt.
Wij gingen na water getankt te hebben er achter staan en gingen even rusten.
Het terrein bood plaats voor wel honderd campers maar wij stonden maar met z'n tweeën.
Omdat het nog vrij vroeg in de namiddag en zonnig was besloten Ton en Toos met Tiga de omgeving te verkennen.
Ze gingen het pad op naar de Charlotte Höle, een paar honderd meter ten zuiden van waar wij stonden. Daar zagen zij een eenzame kassamedewerkster die waarschijnlijk ook de gids was voor de gasten die de Höle wilden bezichtigen.
Vlak bij de ingangsdeur was nog een tentoonstellingsruimte met informatie wat er binnen te zien was.
Het bleek een lange grot te zijn waar in het verleden, zo omstreeks de laatste ijstijd, mensen de beren van het lijf hadden moeten houden want die hielden ook van een winterslaap in een grot.
Ton en Toos wilden op deze mooie dag de zon geen half uurtje missen en besloten niet naar binnen te gaan.
In plaats daarvan gingen ze op de heuvel boven de grot wandelen.
Daar zagen ze eerst de resten van een oude burgt en daarna zagen Ton en Tiga een ree aan de rand van het bos wegrennen. Van bovenaf zagen zij ook hoe ik vredig achter de grote Hymer stond in de zon.
Toen zij aan de rand van het dorp aankwamen besloten zij toch een kijkje te nemen in het centrum. Er was geen winkelstraat. Hier en daar waren er wel
plaatselijke winkels en ambachtslieden.
Het was niet druk op straat.
Ton had wel zin om een eind te gaan fietsen en besloot na terugkomst bij mij de fiets te pakken en om een eind te gaan fietsen.
Maar dicht bij ons stond een bankje met een tafeltje dat eigenlijk uit drie balken bestond.
Het leek meer op een Zweedse stoel maar Ton wist niet hoe hij er op moest zitten. Hij probeerde alle standen tot zelfs de Romeinse lighouding toe.
Uiteindelijk ging hij met een pilsje als aan de bar zitten.
Maar daarna pakte hij toch zijn fiets.
Waar hij heen fietste zei hij later tegen ons.
Hij fietste eerst door het dorp en sloeg de weg binnendoor naar rechts in naar Giengen.
Vlak voor Giengen sloeg hij weer rechts af en maakte zo een rongaande route. Het landschap was heuvelachtig, te vergelijken met zuid Limburg.
Toen hij vlak bij mij was zag hij een jonge man met een mountainbike de heuvel ten noorden van ons opgaan.
Dat deed hij dus ook maar de weg was te glad voor zijn fietsbanden. Ook zijn adem was niet voldoende om de heuvel in één keer te nemen.
Maar na een paar keer afstappen en uitrusten kwam hij toch fietsend boven bij de antennetoren.
Naar beneden ging gemakkelijker en zo kwam hij toch weer uitgerust bij mij.
Vlak voordat hij bij mij terug was zag Ton dat aan de andere kant van de staplaats een nieuwkomer gearriveerd was.
Het waren landgenoten in een Mercedes Sprinter camper zoals een roeigenoot van hem die ook had.
Hij maakte een praatje en hij hoorde dat zij de volgende dag naar huis gingen.
Maar dat Ton en Toos dat ook deden konden zij in de avond nog niet vermoeden.
Wij hadden al gezien dat naast de camperplaats een plek was voor mensen om in de zomermaanden te barbecueen of een vuurtje te stoken. Daartoe waren twee vuurplaatsen van steen daar neergezet.
En ja hoor, net voor het donker werd kwamen zes jongens uit het dorp met een busje oude kratten en ander brandhout aanzeulen en begonnen een vuurtje te stoken.
Toen het vuur net aan was kwamen twee tienermeisjes naar de andere stookplaats en begonnen hun rugzakjes uit te pakken. Er kwamen enkele rollen wc-papier uit die zij in brand staken. Het vuur doofde al snel en toen gingen zij in de omgeving naar iets brandbaars zoeken. Zij vonden alleen maar plukjes droog gras die zij bij het smeulende papier gooiden. Maar dat ging te snel in vlammen op en zij konden het vuur niet brandend houden. Na een half uur gaven zij het op en dropen af naar het dorp, uitgejouwd door de groep jongens.
Maar een uur later kwamen zij terug met een tiental vriendinnen die ook wat brandbaars meebrachten en hadden zij ook een vuurtje.
Ton en Toos wachten het nachtelijk gebeuren niet af maar gingen in hun bedstee slapen.
Voordat zij sliepen hoorden zij wel zo nu en dan geschreeuw van de jongens en gegiegel van de meisjes.

Zaterdag 1 mei, naar huis
De volgende ochtend waren er alleen nog maar hoopjes as en wat plastic bierflessen over gebleven.
Het was slecht weer en Ton en Toos besloten toch naar huis terug te rijden.
Dat was zo gebeurd want zij hoefden verder niets te doen, ik was rijklaar.
Wij zeiden de schaapjes goede dag en vertrokken.
De reis ging via Heilbronn naar Frankfurt en via de Westliche Rheinische Autobahn kwamen we via Aachen Nederland binnen en via Stein er weer uit. Om vervolgens België door te rijden tot Antwerpen waarna wij weldra weer in Zeeland waren.
Niet lang daarna waren we weer thuis.
Onderweg hadden we slechts één ongeluk gezien, een BMW die in de regen in een slip was geraakt en tegen de vangrail was gesmakt.
Rij nooit te hard als het regent!
Verder Terug Naar boven Home Page